afb. Kris Roderburg, 2008
HIC JACET SEPULTUS VENERABILIS VIR, DOMINUS, JOHANNES COCK,
HUJUS ECCLESIE CANONICUS,PRESBITER, QUI OBIIT ANNO DOMINI MCCCCo XCVo MENSIS SEPTEMBRIS DIE XXIII, CUJUS ANIMA REQUIESCAT IN PACE. |
In 1658 overleed in Oirschot Maria Margaretha ab Angelis (van Valckenisse), behorend tot de orde van de Ongeschoeide Carmelitessen. Na haar dood bleef haar lichaam 'gaaf' en haar gezicht 'straalde' nog. Ook vloeide er een 'zuivere en geurende olie' uit haar lichaam. Dit stelde de Oirschotse medicus Arnoldus Fey in staat genezingen te verrichten. Het dode lichaam werd weer opgegraven en in een kloostercel gelegd. Drie Leuvense professoren onderzochten het lichaam en verklaarden dat dit alles niet met de natuur overeenkwam en aan de werking van een hogere macht moest worden toegeschreven. Het resultaat was natuurlijk dat nog meer pelgrims naar Oirschot kwamen.
Deze 'heiligenverering' stond de Staten Generaal niet aan. Hertog Moerkercken werd als spion uitgezonden naar Oirschot. Hij bracht verslag uit en het gevolg was dat Moerkercken in de nacht van 9 op 10 juli 1663 vanuit 's-Hertogenbosch naar Oirschot trok met een afdeling ruiterij van het Bossche garnizoen. Het klooster werd omsingeld en het lijk in een daarvoor speciaal meegenomen koffer gedaan en naar Den Bosch gebracht. Daar werd het op het stadhuis bewaard.
De bekende anatoom Louis de Bils deed op 20 juli een onderzoek, daarbij geassisteerd door twee hoogleraren. Voorts waren aanwezig dertien geneeskundigen, 8 hervormd en 5 katholiek, alsmede het Bossche stadsbestuur.
Na de lijkschouwing werd er een rapport opgemaakt, waaruit bleek dat het lichaam van 'de Oirschotse non' na haar dood gebalsemd was (maar niet optimaal), waardoor er praktisch geen bederf kon optreden.
Het Bossche stadsbestuur kreeg opdracht van de Staten Generaal het lichaam „bij nachte in alle stilte en secretesse te doen begraven, in eene kerk, op eene eerlijke en verzekerde plaats.”
Besloten werd dit te doen in de doopkapel van de Sint-Jan, die immers met een stevig hekwerk afgesloten was. In de nacht van zaterdag 4 op zondag 5 augustus werd het lichaam vanuit het stadhuis in een koets, omringd door vele soldaten, naar de Sint-Jan gebracht. Daarbij stilzwijgend gadegeslagen door honderden katholieke Bosschenaren die zeer verontwaardigd waren over de 'lijkenroof'. In aanwezigheid van het stadsbestuur werd Maria Margaretha begraven.
In 1795 werd een gedeelte van haar gebeente opgegraven en naar Leuven vervoerd. Restanten moeten echter in de Sint-Jan achtergebleven zijn. Daaraan herinnert ons nog een koperen zerk, in de vloer van de doopkapel.
|
1988 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : De Oirschotse nonBrabants Dagblad donderdag 14 januarie 1988 |
|
2010 |
Jan van Oudheusden en Harry Tummers (red.)134. Johannes Cock, 1495De grafzerken van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : II Schip (2010) 373 |
C.F.X. Smits, De grafzerken in de kathedrale Sint Janskerk van 's-Hertogenbosch (1912) 32